Gepubliceerd op De Standaard+ op 16 november 2022. Geschreven door 

Door kandidaat-leerkrachten met een hoofddoek te weigeren, zetten scholen de toekomst van een volledige, diverse jonge generatie op het spel, schrijven Samira Azabar en Ida Dequeecker.

De verantwoordelijken voor de lerarenopleiding aan verschillende ­hogescholen luiden de alarmbel: ze nemen het op voor hun studenten die geen stageplaats vinden omdat ze een hoofddoek dragen(DS 15 november). Het ongeziene leraren­tekort maakt die noodkreet nog prangender.

De lapidaire reactie van Ben Weyts, alsof hij hier geen woorden meer aan vuil wil maken, was: ‘De kandidaat-leerkracht moet zich aanpassen aan de keuzes van de school’ (DS 15 november). Dat maakte ­meteen duidelijk dat van de politiek weinig inbreng te verwachten valt. Politici maken zich er maar al te vaak van af door te verwijzen naar ‘autonomie van scholen’ zonder stil te staan bij de discrimi­nerende inhoud van maatregelen op ­basis van religieuze overtuigingen. Dat is problematisch. Te meer omdat het hier om een meervoudige discriminatie gaat: vrouw zijn, (vaak) behoren tot een etnische minderheid en gelovig zijn.

Inmiddels hebben de vele getuigenissen van vrouwen de meeste ­argumenten vakkundig van tafel ­geveegd. Om te beginnen is voor hen niet de hoofddoek onderdrukkend, wel het hoofddoekenverbod. Ze volgen bovendien de Vlaamse overheid: neutraliteit en non-discriminatie worden bereikt door een professionele en neutrale dienstverlening. Ze staan ook te popelen om hun verworven competenties in de praktijk om te zetten en een bijdrage te leveren aan de samenleving.

Uit eerder onderzoek naar diversiteit op de werkvloer, uitgevoerd door Trendhuis in 2017, bleek dat zes op de tien ondervraagden (vooral vrouwen, jongeren en hoog­geschoolden) een leerkracht met een hoofddoek wel vonden kunnen. Dat wijst op een erkenning van de maatschappelijke meerwaarde van de ­toenemende diversiteit in de samenleving. Scholen moeten dus niet ­vrezen om ‘de eerste te zijn die de hoofddoek bij leerkrachten toelaat’. Die pioniersrol werd al opgenomen, zelfs door scholen in het gemeenschapsonderwijs, al komen ze er niet mee naar buiten uit vrees voor repercussies. Waarmee ook de betrokkenen monddood gemaakt worden.

Onthutsende cijfers

Net dat zou centraal moeten staan in dit debat, naast de verregaande ­gevolgen van de uitsluiting van vrouwen in het onderwijs en op de ­arbeidsmarkt. De belangrijkste kwestie is: hoe richten we de school van de superdiverse samenleving in? Is het nog houdbaar dat het lerarenkorps overwegend bestaat uit witte mensen uit de middenklasse, terwijl het leerlingenbestand voortdurend diverser wordt? Hoe kunnen we verantwoorden dat we essentiële diversiteits­kenmerken van het lerarenkorps de facto uitvlakken? In een recent rapport adviseerde de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (Serv) om werk te maken van meer ­diversiteit in het onderwijspersoneel. De Serv sluit zich daarmee aan bij de talrijke onderzoeken die uitwijzen dat meer diversiteit onder het personeel ook leidt tot beter onderwijs en tot meer voeling met de leefwereld van álle leerlingen.

“We creëren twee soorten burgers: zij die zich de toekomstige elite van het land weten, en zij die meekrijgen dat ze er toch niet helemaal bij horen.”

Waar wachten we op? Waarom ­laten we emoties zoals angst voor het onbekende primeren op ratio? Want de situatie is dramatisch. Zo zou hooguit 6,4 procent van het onder­wijzend personeel een migratie­achtergrond hebben. De cijfers zijn nog onthutsender als je ze in detail ­bekijkt, want 4 procent van de leerkrachten komt uit andere EU-lidstaten (Nederland, Frankrijk, Duitsland) terwijl maar 2,4 procent van het lerarenkorps niet-Europese ­migratieroots heeft. Dat staat in schril contrast met de verhoudingen in de algemene bevolking: een kwart van alle Vlamingen heeft een migratieachtergrond. Wat doet dat met kinderen van kleur, die zichzelf niet gerepresenteerd zien in de klas­lokalen? Of met leerkrachten in de leraars­kamers?

Dromen die in rook opgaan

Wat betekent zoiets voor de samen­leving van morgen? Ons baart dat grote zorgen. Iedereen weet dat het onderwijs de toekomstige gene­raties vorm geeft. Er zijn zoveel getuigenissen van leerlingen van een ­diverse etnische en religieuze ­afkomst waaruit blijkt dat de meerderheid van het onderwijzend personeel hun capaciteiten niet erkenden, dat ze zich de vreemde eend in de bijt voelden omdat ze zich niet herkenden in hun leerkrachten, of dat leerkrachten hun afkomst problema­tiseerden door een eindeloze reeks kleine en grote inbreuken op hun ­eigenheid. Dat is een kwalijk structureel gegeven, want wat de school met leerlingen doet, beïnvloedt hun plaats in en hun bijdrage aan de ­samenleving.

De directies die studenten met een hoofddoek weren, maken zich schuldig aan structurele vormen van uitsluiting en discriminatie. Dat heeft niet alleen negatieve gevolgen voor de leerkrachten in spe, die hun droom in rook zien opgaan, maar evengoed voor ons onderwijs en de gehele samenleving. We laten toe dat het onderwijs verzaakt aan zijn ­belangrijkste opdracht: fungeren als hefboom voor emancipatie. Bovendien benutten we het beschikbare ­intellectuele potentieel niet, doordat een waaier aan kennis en inzichten miskend wordt. Dat ontneemt het breder onderwijsveld en de hele samenleving de nodige groeikansen. We creëren zo twee soorten burgers: zij die zich de toekomstige elite van het land weten, en zij die meekrijgen dat ze er toch niet helemaal bij horen. Dat sommigen ondanks alles toch hun weg vonden, bevestigt alleen maar hoeveel talent geen kans krijgt en hoe de samenleving ontwikkeld talent de nodige kansen ontneemt. Wat baat het te zwaaien met diversiteitsplannen, non-discriminatieclausules en dekoloniseringstrajecten, als we niet bereid zijn die werkelijkheid onder ogen te zien?

Herlees het artikel hier op op De Standaard+ op 16 november 2022.